A31-1396-3

Toezegging van deelname in de Loosdrechtse porseleinfabriek door Willem V, 3 februari 1780, 3 februari 1780

  • Stuk
  • 2 scans

Geschiedenis van de archiefvormer

Prins Willem V werd op 8 maart 1748 in Den Haag geboren en op 11 april daaropvolgend gedoopt in de Grote of St. Jacobskerk. Zijn ouders overleden gedurende zijn minderjarigheid: Prins Willem IV in 1751 en Anna van Hannover in 1759.
Anna werd als gouvernante bijgestaan door veldmaarschalk Lodewijk Ernst hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel. Na haar overlijden trad de hertog als voogd op voor Willem V en diens in 1743 geboren zusje Carolina. Alleen in Friesland kwam de voogdij in bestuurlijke zin te liggen bij ’s prinsen grootmoeder Maria Louise van Hessen-Kassel. Carolina huwde in 1760 met Karel Christiaan van Nassau-Weilburg. Haar echtgenoot bekleedde posten in het Staatse Leger. De Republiek bleef hun hoofdverblijf tot na het huwelijk van Willem V.

De opvoeding van de jonge stadhouder berustte geheel bij de hertog van Brunswijk. Al voor zijn meerderjarigheid nam Willem V zitting in de Raad van State. Het complex van hoge waardigheden verbonden aan het erfstadhouderschap aanvaardde de prins bij die meerderjarigheid op 8 maart 1766. Ook werd hij toen zelf bekleed met het bestuur van zijn Nassause vorstendommen, met de stad Dillenburg als regeringszetel.
De intelligente maar onzekere prins continueerde het adviseurschap van de hertog van Brunswijk bij de geheime zogenaamde “Acte van consulentschap”. Dit zou aan het eind van de jaren 1770 tot een ernstig politiek conflict leiden. De hertog werd daardoor gedwongen zijn functies neer te leggen en in 1784 de Republiek te verlaten. Dat alles tegen de zin van Willem V.

Na onderhandelingen met Pruisen trad Willem V op 4 oktober 1767 te Berlijn in het huwelijk met Wilhelmina, de zestienjarige dochter van een overleden broer van de Pruisische koning Frederik de Grote.
Het echtpaar kreeg drie kinderen. Prinses Louise kwam in 1770 ter wereld. Zij huwde in 1790 Karel George August, erfprins van Brunswijk-Wolfenbüttel. Willem Frederik, de erfprins, geboren in 1772, trouwde in 1791 met zijn nichtje Frederika Louise Wilhelmina van Pruisen. De tweede zoon prins Frederik, die in 1774 geboren werd, overleed ongehuwd in Oostenrijkse militaire dienst te Padua in 1799. De opvoeding van de drie vorstelijke kinderen lag voornamelijk in handen van hun moeder. De nauwe betrekkingen tussen de kinderen en hun ouders laten zich goed aflezen aan de omvangrijke familiecorrespondentie, waaruit interessante gedeelten in een bronnenuitgave gepubliceerd zijn.(1)

Willem V stond sinds de late jaren ’70 bloot aan steeds scherper wordende kritiek. In 1785 verliet het stadhouderlijk gezin Den Haag nadat de Staten van Holland het bevel over het garnizoen in Den Haag aan de stadhouder ontnomen hadden.
Van 1785 tot diep in 1787 namen zij hun intrek op paleis Het Loo te Apeldoorn en de burggrafelijke burcht te Nijmegen. Het stadhouderlijk gezag werd door een Pruisische militaire interventie hersteld na de aanhouding van Wilhelmina van Pruisen door een patriots vrijkorps in de omgeving van Gouda. Nog zeven jaar zouden de Republiek en het stadhouderlijk bestel in stand blijven. Maar op 18 januari 1795 verliet de stadhouder voor de tweede maal Den Haag. Ditmaal ging hij, bedreigd door het Franse leger, naar Engeland. De ballingschap in dat land zou duren tot eind 1801 voor de prins en tot diep in 1802 voor zijn echtgenote. Met een kleine hofhouding woonden zij in een gedeelte van paleis Hampton Court dat door koning George III aan zijn neef ter beschikking was gesteld.
Pogingen om vanuit Engeland weer vaste voet in Nederland te krijgen mislukten. De vestiging in Duitsland vanaf 1801/1802 betekende het opgeven van die droom. Hoewel Willem V weinig op had met de plannen tot schadeloosstelling voor het verlies van het stadhouderschap accepteerde hij uiteindelijk ten behoeve van zijn Huis en in het bijzonder van de erfprins de voorgestelde territoria waarvan het vorstendom Fulda het belangrijkste was. Tot aan zijn overlijden in 1806 woonde Willem V ten dele in het barokslot Oranienstein in het graafschap Nassau-Diez en ten dele bij zijn familie. Hij overleed op 9 april 1806 in Brunswijk, waar zijn dochter Louise woonde. In de dom aldaar werd zijn stoffelijk overschot bijgezet. Eerst in 1958 vond bijzetting in de grafkelder van de Oranjes te Delft plaats, een waardige plaats voor een stadhouder die misschien niet uitmuntte in bestuurskracht, maar die oprecht van zijn vaderland hield. Zijn echtgenote en zijn dochter keerden beiden als weduwen naar Nederland terug, toen de erfprins na de nederlagen van keizer Napoleon in 1813 naar zijn geboorteland werd teruggeroepen als soeverein vorst. Louise stierf in 1819, Wilhelmina in 1820.

Willem V en zijn vrouw beschikten over een brede culturele belangstelling. Zij woonden regelmatig muziek- en toneelvoorstellingen bij. Ondanks financiële problemen hield Willem V de hofkapel, opgericht door zijn muzikale moeder, in stand en subsidieerde de Franse Schouwburg. Voor de stadhouderlijke collecties werden wegens ruimtegebrek op het Binnenhof royale panden op het Buitenhof aangekocht en ingericht. De schilderijengalerij was voor belangstellende bezoekers te bezichtigen.
Grote uitbreiding van de collecties vond na 1775 niet meer plaats. Toch nam de omvang daarvan nog wel toe door incidentele aankopen. Ook werden voorwerpen van kunst en kunstnijverheid aangekocht ten behoeve van de interieurvernieuwing van Huis ten Bosch en de door de stadhouder en zijn vrouw gebruikte vertrekken in het Stadhouderlijk Kwartier op het Binnenhof, daaronder begrepen de nieuwgebouwde vleugel met de grote balzaal, die na 1794 door de volksvertegenwoordiging als vergaderzaal in gebruik genomen is.(2) Verder groeiden de collecties door schenkingen, met name van voorwerpen verzameld door functionarissen van de V.O.C. en de W.I.C. en buitenslands verblijvende militairen.
Het Haagse culturele leven heeft in hoge mate geprofiteerd van Willem V en zijn gulle hand. Als zodanig kunnen we in zijn tijd zeker spreken van een gevarieerde hofcultuur en een bescheiden mecenaat, passend bij een vorst die niet over de mogelijkheid beschikte om staatsmiddelen voor culturele doeleinden in te zetten.
Na 1795 kon de stadhouder zich op cultureel gebied weinig meer permitteren. De beperkte onderdelen van de vorstelijke collecties die hij meegenomen had, kwamen na 1813 via Dillenburg en Oranienstein weer terug in Nederland. Het merendeel van de achtergebleven vorstelijke verzamelingen werd in 1795 afgevoerd naar Frankrijk vanwaar slechts een deel, met name schilderijen, na 1813 naar ons land terugkeerde.

NOTEN
1. Correspondentie van de Stadhouderlijke Familie, 1777-1820, bewerkt door Johanna W.A. Naber, 5 delen, Den Haag 1931-1936
2. Trudie Rosa de Carvalho-Roos, Hoe houdt de stadhouder hof? Een speurtocht naar het decor waartegen het dagelijks leven van de stadhouders Willem IV en Willem V zich afspeelde in de Stadhouderlijke Kwartieren van het Haagse Binnenhof, in: Oud Holland, jrg. 116 (2003), p.121-223.

Cached at 2024-10-16T16:16:32.268763